Onterecht strafontslag politieambtenaar
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
12/521 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 november 2011, 11/767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, thans de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.J.J.M. van der Heijden.
OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Appellant was politieambtenaar bij de politieregio Midden en West Brabant. Op de avond van 24 september 2009 vierde hij in Breda met een aantal collega’s zijn vrijgezellenfeest. Zijn aanstaande vrouw, eveneens werkzaam bij de politieregio, deed hetzelfde met haar collega’s. Bij besluit van 28 september 2009 is appellant, vanwege vermoedelijke betrokkenheid bij ongeregeldheden in de nacht van 24 op 25 september 2009, in afwachting van een voorgenomen schorsingsbesluit buiten functie gesteld, waarbij tevens ontzegging van de toegang tot de dienstlocaties is uitgesproken. Bij besluit van 17 december 2009 is appellant, onder handhaving van de toegangsontzegging, met onmiddellijke ingang geschorst. Daarbij is het voornemen uitgesproken appellant met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen en is appellant gelegenheid geboden zijn zienswijze kenbaar te maken. Appellant heeft tegen de besluiten van 28 september 2009 en 17 december 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2010 is appellant, met onmiddellijke ingang, bestraft met onvoorwaardelijk ontslag. Aan dit ontslag is ten grondslag gelegd dat meer dan aannemelijk is geworden dat appellant in de bewuste nacht een passant die zich later bekend heeft gemaakt als Ve, na een woordenwisseling tot twee keer toe fysiek te lijf is gegaan. Na de eerste confrontatie hebben de twee dienstdoende politieambtenaren M en Va appellant verzocht weg te gaan. Hij heeft aan dat verzoek voldaan, maar heeft vervolgens met zijn collega E op een brug staan wachten, dit met de kennelijke bedoeling om opnieuw een confrontatie aan te gaan met Ve en een tweede persoon. Toen de bedoelde twee personen appellant en E genaderd waren, is appellant meteen op hen afgelopen en is hij Ve opnieuw fysiek te lijf gegaan. Toen ook deze confrontatie door de twee dienstdoende politieambtenaren was gesust, was dit voor appellant nog steeds geen aanleiding ervoor te kiezen weg te gaan en verdere escalatie te voorkomen. Hij is, in tegendeel, in een andere richting dan die van de taxistandplaats gelopen en moest worden tegengehouden om niet weer de brug op te lopen. Pas nadat hem opnieuw van politiezijde was gevraagd weg te gaan, is hij vertrokken. Het geheel overziend is de korpschef tot de conclusie gekomen dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim rechtvaardigt volgens de korpschef de straf van ontslag, dit te meer nu de gedragingen plaatsvonden in het horecagebied van Breda, en het werk van collega-politieambtenaren in dat horecagebied door die gedragingen ernstig is bemoeilijkt. Appellant heeft ook tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 december 2010 (bestreden besluit) heeft de korpschef, onder verwijzing naar een advies van de Bezwarenadviescommissie, de bezwaren tegen de besluiten van 28 september 2009, 17 december 2009 en 29 april 2010 ongegrond verklaard.
Appellant heeft er in beroep tegen het bestreden besluit op gewezen dat het gevolgde advies van de Bezwarenadviescommissie slechts ziet op het ontslagbesluit en niet op de overige twee bij het bestreden besluit gehandhaafde besluiten. Naar aanleiding daarvan heeft de korpschef op 24 februari 2011 een aanvullend advies inzake de buitenfunctiestelling en de schorsing overgelegd en de motivering van het bestreden besluit aangevuld conform dat advies.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu de korpschef pas in beroep heeft gemotiveerd waarom de bezwaren tegen de besluiten van 28 september 2009 en 17 december 2009 ongegrond zijn verklaard, het bestreden besluit