Ambtenaar met hennepkwekerij

ECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8463421 \ HA VERZ 20-41

uitspraak: 3 juli 2020

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van:

de gemeente

Gemeente Hardinxveld-Giessendam,

gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,

verzoekster,

gemachtigde: mr. S. van der Padt,

tegen

[verweerder] ,
wonende te [woonplaats verweerder] ,

verweerder,

gemachtigde: [gemachtigde] .

Partijen worden hierna aangeduid als de gemeente en [verweerder] .

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 20 april 2020, met producties.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] voornoemd.

De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1

[verweerder] is sinds 19 november 2012 in dienst van de gemeente, in de functie van uitvoerend technisch medewerker D bij de afdeling Openbare Ruimte en Sport bij het cluster Buitendienst

2.2

Op 10 juni 2013 heeft [verweerder] de ambtsbelofte afgelegd, waarin hij onder andere heeft beloofd onkreukbaar te zijn en niets te doen dat het aanzien van het ambt zal schaden, en waarin wordt verwezen naar de gedragscode van de gemeente. In de gedragscode wordt benadrukt dat een ambtenaar zich houdt aan de wettelijke voorschriften en gedragsregels en met zijn handelen het vertrouwen in de overheid probeert te versterken.

2.3

Sinds 8 november 2018 is [verweerder] ziek.

2.4

Op 17 februari 2020 is de gemeente ervan in kennis gesteld dat in de schuur van de woning van [verweerder] een hennepkwekerij is ontdekt met 88 plantjes. Op 20 februari 2020 heeft de gemeente [verweerder] lopende het onderzoek op non-actief gesteld. In gesprekken met de gemeente op 3 en 10 maart 2020 heeft [verweerder] zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij erkend, verteld dat dit was ingegeven door financiële problemen en bevestigd dat het hebben van een hennepkwekerij niet verenigbaar is met het zijn van ambtenaar en dat hij wist dat dit niet goed was.

2.5

Bij brief van 20 maart 2020 heeft de gemeente [verweerder] geïnformeerd dat hij tot 20 juni 2020 op non-actief blijft.

2.6

Bij brief van 15 april 2020 heeft de gemeente [verweerder] geïnformeerd dat zij een verzoek gaat indienen bij de rechtbank om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1

De gemeente verzoekt om

I de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW en meer subsidiair op grond van cumulatie van gronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW;

II bij het bepalen van de einddatum primair geen rekening te houden met de opzegtermijn en subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, met dien verstande dat een termijn van minimaal één maand resteert;

III te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en derhalve geen recht heeft op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW, en

IV [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2

Het hebben of exploiteren van een hennepkwekerij levert in de visie van de gemeente ernstig verwijtbaar handelen op, zodanig dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarnaast heeft dit, samen met de omstandigheid dat het voor de gemeente ook voordien al moeilijk was om contact te krijgen met [verweerder] , geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. In elk geval dient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden op de zogenaamde combinatiegrond.

3.3

Namens [verweerder] wordt gesteld dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of zijn handelingen in verband met de hennepkwekerij gezien zijn ziekte wel verwijtbaar zijn, en dat het onbillijk zou zijn de arbeidsovereenkomst per direct te ontbinden en hem te veroordelen in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1

Vast staat dat [verweerder] een hennepkwekerij in zijn schuur had. [verweerder] heeft voorts erkend te hebben geweten dat dit door zijn werkgever niet was toegestaan, maar heeft aangegeven dat hij vanwege zijn schulden geen andere uitweg zag. De hennepkwekerij is derhalve een bewuste handeling geweest, die [verweerder] ondanks zijn ziekte kan worden toegerekend en waarvan hem, mede gezien de door hem gedane ambtsbelofte, de hem bekende gedragscode en het feit dat door zijn handelen de goede naam van de gemeente is geschaad, een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Overigens is door of namens [verweerder] nooit het standpunt ingenomen dát hem in verband met zijn ziekte van het hebben van de hennepkwekerij geen verwijt kan worden gemaakt.

4.2

In beginsel is sprake van een opzegverbod, omdat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek is gebaseerd op ernstig verwijtbaar handelen dat, zo volgt uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.1 is overwogen, geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] .

4.3

De conclusie is dat het verzoek van de gemeente zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:671b lid 1 sub a BW jo. artikel 7:669 lid 3 sub e BW zal worden ontbonden. Aangezien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] zal ingevolge artikel 7:671b lid 9 sub b BW bij het bepalen van de einddatum geen rekening worden gehouden met de opzegtermijn. De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden met ingang van 1 augustus 2020. Om dezelfde reden is op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding verschuldigd.

4.4

Uitgangspunt is dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. Aangezien [verweerder] een ernstig verwijt wordt gemaakt, ziet de kantonrechter geen reden om hiervan af te wijken en dus zal [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter,

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2020;

bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding;

veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 604,-- (griffierecht € 124,-- en € 480,-- aan salaris gemachtigde);

wijst af het meer of anders verzochte.

Dit beschikking is gewezen door mr. N.W.M. van den Heuvel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.